Ik had Maaike al mijn hele leven
gekend en daarom had ik het natuurlijk nooit zo kunnen bedenken. Achteraf heb
ik pas geweten dat Maaike geen echte tante was geweest, maar iemand die deze
titel had veroverd vanwege haar frequente aanwezigheid bij ons thuis.
Maaike woonde drie, vier straten
verderop en fietste elke dag langs, als ze terug kwam uit haar werk. De ene
keer zwaaide ze en de andere keer, als ze een pestbui had of als het regende,
zo had Maaike me eens verteld, zwaaide ze niet. Maaike had zelf geen kinderen
en ook geen man. Mama zei altijd tegen Maaike dat haar prins op het witte paard
nog wel voorbij zou komen, als ze aan tafel thee zaten te drinken. Maaike vroeg
dan altijd om een teiltje terwijl ze haar vinger in haar mond stopte. Mama en
Maaike schoten dan altijd in de lach, en die ene keer toen ik met de
appelgroene afwasteil uit de keuken aan kwam zetten, nog harder. Kortom, Maaike
was kind aan huis bij ons en paste ook wel eens op mij en mijn broertje.
Bewust of onbewust, ik had gewoon nooit
meer aan die zonnige nazomermiddag teruggedacht. Nadat ik echter in de krant
een stuk had gelezen over de gevolgen van buitensporige angst bij kinderen, was
het incident me plotseling weer te binnen geschoten. Waren we maar nooit
meegegaan. Maar we waren kinderen en hadden Maaike onvoorwaardelijk vertrouwd.
Ze was misschien wel een aparte, maar Danny en ik hadden haar gewoon leuk en
prettig gestoord gevonden.
Het was een woensdagmiddag en ik
herinner me dat Maaike, Danny en ik op de schommelbank zaten in de tuin. Ik
moet een jaar of vijf, zes geweest zijn en Danny zeven of acht. Maaike las ons
voor uit het grote Gebroeders Grimm voorleesboek. Ik was, zoals bijna elk kind
van die leeftijd, gek op sprookjes. Toen Hans en Grietje weer in de armen van
hun betraande ouders waren gevallen, alles goed was afgelopen en Maaike ons
vroeg: ‘Zullen we echt Hans en Grietje gaan spelen in het bos?’, hadden we in
koor ‘Jaaaa!!’ geroepen.
Aldus waren we in de oude
bakfiets gezet en fietsten we naar het bos aan de oostkant van de stad, al
zingend - niet helemaal in lijn met het juiste sprookje - : ‘Ik ben niet bang
voor de boze wolluf, ik ben niet bang’. Onderweg zijn we ook nog even bij een
bakkertje gestopt voor een zak broodkruimels.
‘Ok’, zei Maaike op een grote
open plek in het bos, ‘jullie gaan nu op je buik liggen en tellen tot 100, dat
kunnen jullie wel, hè? Dan sta je op en volgen jullie het broodspoor dat ik nu
ga strooien, goed? Net als Hans en Grietje. Een, twee, drie, ja, ogen dicht!’
We lieten ons op onze buik vallen
en telden zo goed en zo kwaad als het ging samen tot 100. Ik herinner me dat ik
met mijn hoofd op mijn handen lag en de heerlijk ruikende grassprietjes als
door een vergrootglas zag, zo dichtbij.
‘Kom op’, zei Danny. We sprongen
op en gingen op zoek naar het eerste kruimeltje. Weldra liepen we hand in hand
op een bospad, het broodspoor achterna, ons niet beseffend dat een paar minuten
geleden hier, op deze plek, de stoppen bij Maaike moeten zijn doorgeslagen. Op
een gegeven moment week het spoor van het pad af, ging een grote heuvel op, en
ook weer af, een bruggetje over, om plotseling te stoppen voor een soort
boswachtershuisje van baksteen, met een zwart puntdak en een groene metalen
deur. We keken elkaar aan. Het was doodstil in het bos, waarschijnlijk omdat
het zo ondertussen rond etenstijd was, maar daar hielden we ons totaal niet mee
bezig. Het was zo spannend dat we de tijd en onze magen even buitenspel hadden
gezet. Een briesje speelde met de kruinen van de bomen en af en toe hoorde je
een vogel.
‘Wat nu?’, vroeg ik aan Danny.
‘Nu moeten we denk ik op die
groene deur kloppen’, zei Danny.
‘Dat durf ik niet’, antwoordde
ik. Danny klopte op de deur.
‘Knibbel, knabbel, knuistje, wie
knabbelt er aan mijn huisje?, antwoordde een krakende stem.
We geloofden onze oren niet. Een
heks!? Voordat we ons konden afvragen of de stem nou wel of niet bij Maaike
hoorde, verscheen de heks van achter het huisje.
‘Zo, kindertjes, rotkindertjes,
komen jullie maar eens hier’, en terwijl ze dat zei, sprong ze naar voren,
greep ons bij de nek en had ons binnen een mum van tijd aan een boom naast het
huisje vastgebonden.
‘Maaike, ik vind het niet leuk
meer, Maaike, ik wil geen Hans en Grietje meer spelen’, piepte ik.
‘Houd je mond, aanstellertje’,
siste ze me toe, ‘met jullie veilige, perfecte leventjes. Het wordt tijd dat
jullie eens voor hetere vuren komen te staan en een beetje karakter tonen, of
in ieder geval kweken’.
‘Maaike, ben je gek geworden of
zo, hou op, doe effe normaal!’, had Danny gezegd, zijn eigen angst
overschreeuwend.
Maar ze had geen krimp gegeven en
had ons toegebeten: ‘Luister, jullie wachten tot het donker is, dat duurt nog
een uurtje, en dan moeten jullie je bevrijden en, net als Hans en Grietje, de weg
weer terug naar huis vinden’.
‘Neee!’, gilde ik luid snikkend,
‘dat wil ik niet! Ik wil naar mama toe! Maak me los!’
Maar ze was verdwenen.
Het is ons dat uur voordat het
donker werd niet gelukt het touw waarmee we vastgebonden zaten los te krijgen,
ondanks onze verwoede pogingen. We zijn toen een erg lange, koude en donkere
nacht ingegaan. Gelukkig waren we met zijn tweeën. Het is absoluut de engste
nacht in mijn leven geweest. Niet eens zozeer vanwege de kou of omdat het
pikkedonker was, wat al erg genoeg was met al die geluiden die we niet konden
plaatsen, maar meer omdat we doodsbenauwd waren dat die ‘heks’ weer zou
terugkomen. De blik in haar ogen was angstaanjagend geweest.
De volgende ochtend zijn we
gevonden door een oudere man die zijn hond aan het uitlaten was. Uiteindelijk
konden we, net als Hans en Grietje, huilend van blijdschap onze ouders in de
armen vallen. We hebben het er na die dag nooit meer over gehad, net zo min als
de naam Maaike ooit nog is gevallen of dat we haar ooit nog hebben gezien.
Als ik er nu zo op terugkijk,
vermoed ik dat er die nacht een soort basisangst mijn leven is binnengeslopen. Dus om nu dit sprookje te eindigen met ‘en ze leefden
nog lang en gelukkig’…..ik zal mijn broer eens bellen, kijken wat hij zich nog van het voorval herinnert. Maar laat ik in ieder geval even voor mezelf spreken: nou nee, niet dus.
(Esta Thriller Wedstrijd, korte referentie in de Esta van juni 2010)
(Esta Thriller Wedstrijd, korte referentie in de Esta van juni 2010)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten